1. Het ontstaan van de gevechtskunsten.

Volgens Nagamine Soshin ontstonden de gevechtskunsten uit het fundamenteel menselijk instinct tot zelfbehoud. Met andere woorden uit de zelfverdediging, de overlevingsdrang. Dit instinct deed de primitieve man, die zonder efficiënte wapens in holen en bomen leefde, zichzelf verdedigen door gebruik te maken van handen, voeten of andere lichaamsdelen.
De manier waarop de kunst van zelfverdediging zich ontwikkelde nam vele vormen aan:
in het westen: boksen en worstelen
in het oosten: kempo
in Japan: jiujitsu, kendo, aikido
in Okinawa: te (uitgesproken: tee)

2. De gevechtskunsten in China.

De geschiedenis van de gevechtskunsten in China gaat zeker 6000 jaar terug. Van 2700 voor Christus tot 1027 voor Christus werd er veel oorlog gevoerd en hiervoor werden er steeds nieuwe strategieën en gevechtskunsten uitgevonden.

Tijdens het eerste millennium na Christus ontstonden er geleidelijk aan twee voorname stijlen: Shang Wu en Shaolin.
Deze twee stijlen werden dan tijdens de Yuan (1279-1368), Ming (1368-1644) en Ch’ing (1644-1912) dynastieën bijgewerkt en geperfectioneerd. Gedurende dit proces werden er een aantal scholen opgericht. Shang Wu en Shaolin hadden elk hun sterke en zwakke punten. Ze werden in China openlijk beoefend en verspreid onder de hele bevolking. Ze werden een nationale traditie.

De Shang Wu-stijl, gesticht door Chang-San Feng, legt de nadruk op de kracht, de Chi (Ki in het Japans, wat betekent: de kracht van binnenuit). Tai-Chi, Hsing-i en Pa-kua zijn voorbeelden van scholen met karakteristieken van deze stijl.

De Shaolin-stijl heeft Ta-Mo Lao-Tsu als grondlegger. Deze stijl legt de nadruk op het praktisch gebruik van hand- en voettechnieken om af te weren en aan te vallen. Er komen harde en zachte, lange en korte, stoot- en traptechnieken in voor.

De legende zegt dat Ta-mo van India naar China reisde. Na de lange tocht door diepe valleien, over hoge bergen en brede rivieren, bezocht hij de Liang-keizer en onderwees hem de wetten van Boeddha. Hij werd door keizer Hsiae-Ming gevraagd om les te geven in het Shaolin klooster. Toen hij daar zag dat zijn luisteraars omvielen van vermoeidheid tijdens zijn instructie, zei hij tegen de monniken: “Alhoewel de lezingen over de Boeddhistische leer bedoeld zijn om je spiritueel te voeden, blijven lichaam en geest één. Ze mogen niet van elkaar gescheiden worden. Bekijk nu jezelf, jullie zijn lichamelijk en geestelijk uitgeput. In jullie huidige conditie kunnen jullie je studies niet voltooien. Vanaf morgen zullen jullie vroeg opstaan en trainen.” Hij leerde alzo de monniken geest en lichaam te sterken volgens de Ekikin en Senzui sutras.

Senzui wil zeggen: het stof (vuil) van de geest wegwassen, om zijn ware licht te ontdekken. Het doel is de wil van iemand te sterken, om een geestelijk pad te volgen.

Ekikin, dat samengesteld is met de karakters ‘eki’ (veranderen) en ‘kin’ (spier) wil zeggen: het lichaam harden en disciplineren.

Deze manier van trainen, met oog voor lichaam (fysiek trainen) en geest (studie), was de originele vorm van training in de gevechtskunsten.

3. Het ontstaan van karate in Okinawa (Japans eiland).

Over het ontstaan van karate bestaan verschillende verhalen en verschillende meningen. In elk van deze verhalen zal telkens wel iets van waarheid zitten. Het verschil in meningen betreft vooral de vraag of karate een authentieke gevechtskunst van Okinawa is of een gevechtskunst ontstaan uit, of beïnvloed door de Chinese gevechtskunst.

Gichin Funakoshi is van mening dat karate oorspronkelijk uit Okinawa stamt en door oefening evolueerde. Hij verwijst hierbij naar de dansen die gedaan werden tijdens bepaalde feesten. Deze dansen verschilden van de gewone dansen en vele bewegingen kwamen overeen met bewegingen uit karate.

Nagamine Soshin noemt de kunst ‘te’ de voorloper van karate. Volgens hem bestond ‘te’ reeds vóór de geregistreerde praktijk van de Chinese vorm van karate, ‘To-te’ genoemd, die de ontwikkeling van het karate in Okinawa beïnvloedde.
Ook hij vermeldt dat een karateman van Okinawa, genaamd Sakugawa, die meer dan 200 jaar geleden in Shuri woonde, To-te leerde in China. Hij werd To-te Sakugawa genoemd. Deze bijnaam geeft duidelijk aan dat hij een meester was in de Chinese vorm van zelfverdediging.

Verder zegt Nagamine, zoals ook Funakoshi reeds zei, dat de ontwikkeling van ‘te’ een versnelling kreeg toen Ryukyu in 1609 onder de leiding van de Satsuma-clan van Japan kwam. Zij verboden immers alle wapens. De kunst werd daarom in het geheim beoefend en doorgegeven van vader op zoon in de samoeraiklasse.
Eind 17e en begin 18e eeuw werd ‘te’ vermengd met de Chinese vorm van zelfverdediging en hieruit ontstond de huidige vorm van karate.

3.1 De introductie van de Chinese gevechtskunst in Okinawa

Algemeen wordt aangenomen dat de Chinese gevechtskunst in Okinawa werd geïntroduceerd via het contact met reizigers uit China, via Chinezen die op Okinawa verbleven en later via bewoners van Okinawa die naar China reisden.
Daarom wordt gezegd dat de Chinese gevechtskunst in elk geval een heel belangrijke rol heeft gespeeld in de vorming van karate, zelfs als er voordien reeds een gevechtskunst bestond in Okinawa.

 

3.2 De gevechtskunst in de verschillende sociale klassen

De adel: door het verbieden van wapens en de ontwikkeling van de gevechtskunst, kon de adel deze gevechtskunst als eerste leren. De kunst werd in de familie doorgegeven van vader op (oudste) zoon.

De boeren: in de 15e en 16e eeuw is geen traditie van gevechtskunsten terug te vinden bij de boeren. Wel waren er dansen, waarvan de houdingen en bewegingen heel sterk de houdingen en bewegingen van kata’s benaderden.

4. Van legende tot historische kennis

Van een eerste ‘te-school’ kunnen we in Okinawa pas spreken in het begin van de 19e eeuw, namelijk met Sokon Matsumura. Hij was een leerling van Kangoa Sakugawa. Een belangrijke volgeling van Matsumura was Anko Itosu.
Matsumura was een meester in gevechtskunsten en een naaste van de koning. Hij vertegenwoordigt de echtheid van de overlevering van de kunst van de adel. Tevens beoefende en bestudeerde hij de Chinese gevechtskunst en de Japanse zwaardkunst. Het is door hem dat er duidelijkheid kwam in de geheime kunst van Okinawa, door de integratie van de technische kennis, de Japanse kunst van het zwaard van de school Jigen-ryu en de Chinese gevechtskunst.

5. Uitbreiding tot het moderne karate

5.1 Anko Itosu

In 1901 slaagt Anko Itosu erin om een vorm van karate te integreren in de les lichamelijke opvoeding in een lagere school. Na dit succes wordt karate in 1905 ook in het Lyceum en in de normaalschool aanvaard als discipline in de les lichamelijke opvoeding.

Het moderne karate begint met Anko Itosu. Hij vormde meerdere meesters, die elk stichter werden van een stijl of een school van lange duur. Hij bracht tevens vele

veranderingen aan in het klassieke karate, om het toegankelijker te maken voor een groot publiek. Voordat Itosu karate in scholen introduceerde, werd het individueel onderwezen, vanaf dan ook in groep.

Itosu maakte nieuwe kata’s om het lesgeven in groep mogelijk te maken, namelijk 3 Naifanchi’s en 5 Pinan’s. Pinan shodan: de ‘dan’ werd er achter gezet om een gradatie te krijgen. Gedurende de eerste vijf jaar dat hij de Pinan’s onderwees, bracht hij steeds weer veranderingen en verbeteringen aan. Alvorens ze door te geven, probeerde hij de kata’s eerst uit met zijn eigen leerlingen. Deze leerden dus op verschillende tijdstippen verschillende vormen van eenzelfde kata. Deze leerlingen gaven dan weer die vorm door die zij in een bepaalde periode geleerd hadden. Uit deze periode stammen dan ook de verschillende stijlen met verschillen in uitvoering van eenzelfde kata.

Itosu heeft het pure vechtkarate omgevormd tot een fysiek en educatief middel. Dat is hem grotendeels gelukt, maar heeft wel geleid tot het verlies van een belangrijk aantal klassieke kata’s terwijl andere kata’s enkel gekend zijn in een verkorte vorm, waarbij de strategische en combatieve betekenis verdoezeld is.

5.2 De school shotokan (Gichin Funakoshi 1866-1957)

Dikwijls wordt Gichin Funakoshi aanzien als de stichter van het moderne karate, maar eigenlijk is dit dus Anko Itosu. Funakoshi is wel de eerste die karate verspreid heeft in het centrum van Japan en vervolgens heeft zijn school zich over de hele wereld verspreid.

Hij begon karate te beoefenen op 12-jarige leeftijd onder de leiding van Anko Asato. Toen hij 21 jaar was, werd hij leraar in een lagere school in Okinawa. Daar gaf hij 30 jaar les, vooraleer te vertrekken naar Tokio, waar hij zijn gevechtskunst voorstelde. Bij de oprichting van zijn karateschool kwam zijn ervaring als leraar tot uiting in zijn omgang met zijn leerlingen, die hem enorm respecteerden omdat hij, samen met zijn karate ook een manier van leven onderwees.

Op aanraden van Asato werd Funakoshi leerling van Anko Itosu. Het is belangrijk te weten dat in de oude manier van karateonderricht niet enkel de technieken maar ook de opvattingen over een gevecht konden verschillen volgens de bouw en persoonlijkheid van de meester en de leerling. Het onderricht was dan ook zeer individueel georiënteerd.

Hoe ontstond nu de naam Shotokan? In zijn jeugd schreef G. Funakoshi gedichten en zijn pseudoniem, of schrijversnaam, was Shoto (het bruisen van de pijnboom). Kan betekent huis of dojo. In 1938 plaatst hij ook de naam Shotokan voor zijn dojo. Later werd deze naam gebruikt om zijn school aan te duiden. Dus de stijl van karate, zoals deze werd ontwikkeld door Funakoshi, kreeg de naam Shotokan. Het is ook Funakoshi die een systeem van kyu- en dangraden uitwerkt en tevens stelt hij een onderricht op dat hij door zijn oudere leerlingen laat doorgeven. De zoon van Gichin Funakoshi, Yoshitaka Funakoshi, voegde aan het karate van zijn vader meer diepgang en dynamisme toe, zodat het karate van vandaag meer lijkt op het karate van Yoshitaka dan op dat van Gichin Funakoshi.

In 1947 wordt de JKA opgericht (Japan Karate Association) met aan het hoofd Gichin Funakoshi. Zijn zoon Yoshitaka was reeds voordien, in 1945 gestorven. In het begin lijkt het erop dat met de oprichting van de JKA een uniformiteit inzake de shotokan-school wordt bereikt, maar door uiteenlopende meningen, komen er conflicten. Met de dood van meester G. Funakoshi in 1957 bereiken deze conflicten een hoogtepunt.

In de shotokan-school herkennen we verschillende stromingen. Gichin Funakoshi was tegen het vrije gevecht, terwijl zijn zoon Yoshitaka zocht naar efficiëntie in zijn karate. Yoshitaka wilde de technieken en de strategie van het vrije gevecht op punt stellen. Hieruit volgde na de dood van zowel Gichin als Yoshitaka Funakoshi het ontstaan van verschillende strekkingen. De drie voornaamste zijn: JKA, Shotokai (Shoto Associatie) en de universitaire groep. JKA en Shotokai worden vaak als twee verschillende scholen gezien maar in oorsprong werden ze door dezelfde personen geleid, want het was de Shoto Associatie (Shotokai) die de JKA vormde. De JKA heeft een uniforme stijl en een eigen competitiesysteem ontwikkeld. Shotokai wordt

geleid door Shigeru Egami (hij was een van de beste leerlingen van meester G. Funakoshi). Egami gebruikte de term ‘shotokan’ om de dojo aan te duiden en de term ‘shotokai’ om de groep aan te duiden.